Moet criminele burgerinfiltratie weer tot de mogelijkheden behoren?

Bob Hoogenboom, samen met NN, recherchekundige, werkzaam in de opsporing

Kennelijk keert het tij na de traumatische ervaringen die in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw door politiek, justitie en politie zijn opgedaan in de IRT- affaire. Zogenoemde ‘groei-informanten’ werden destijds door een select groepje politie- en justitiefunctionarissen ingezet om als ‘creatieve oplossing’ (PEC, 1996) te dienen in de aanpak van de steeds complexer wordende georganiseerde criminaliteit en de bestrijding ervan. De Commissie Van Traa concludeerde dat sprake was van een drieledige crisis in de opsporing. Dat was toen. Is er anno 2011 weer ruimte voor deze opsporingsmethode? En zo ja, waarom dan? Wat zijn de achterliggende noodzaken en onderliggende argumentaties? Waarin ligt de meerwaarde?

De vertrekkende procureur-generaal Harm Brouwer (14 maart 2011):

‘Ik vind dat we de discussie moeten voeren om, onder voorwaarden, de inzet van criminele burgerinfiltranten bij de bestrijding van de zware georganiseerde criminaliteit weer toe te staan’.

Al langer bestaat er een bepaalde behoefte aan de inzet van dit zware opsporingsmiddel. En, dit kan in een rechtsstaat alleen als er in het openbaar en binnen het parlement over wordt gepraat. Daarom bestaat door de jaren heen de wens om het onderwerp op de politieke agenda te krijgen. Immers, wettelijk is er geen beletsel om het middel in te zetten, maar verbiedt de motie-Kalsbeek/Jaspers sinds de inwerkingtreding van de Wet BOB, de daadwerkelijke inzet.

Dat er kennelijk een bepaalde behoefte bestaat aan de inzet van criminele burgerinfiltranten blijkt eigenlijk al uit de verslaglegging van de Parlementaire enquêtecommissie zelf in 1996. Ook vanuit het recherchevak wordt de burgerinfiltrant op de agenda gezet. In een interview met een leidinggevende recherchebaas in het politieblad Blauw-Recherche in 2007:

Het feit dat we deze methode niet meer mogen gebruiken, beperkt ons op zeer essentiële punten’.

Voor de discussie – zeker voor leken in de politiek, het ambtelijke apparaat en delen van de wetenschap – kan echter niet worden volstaan met verwijzingen naar ‘beperkingen’ (wat zijn die dan?) en ‘essentiële punten’ (welke, waarom?). Wij zien graag feitelijke onderbouwingen en houtsnijdende argumenten. Dit middel is omgeven met mystiek. Daarom is het de plicht van professionals om inzichtelijk te maken wat het hoe, wanneer, waarom en wie van de burgerinfiltratie nu feitelijk betekent. Dan kunnen (in)direct betrokkenen (politiek, wetenschap, rechercheleiding en OM) geïnformeerde beslissingen nemen.

Dat ook de politiek nadenkt over een hernieuwde inzet van criminele burgerinfiltranten blijkt uit diverse Tweede Kamerstukken. In 2001 stelde minister van Justitie Korthals Altes dat:

‘… grensverleggende misdrijven als die van 11 september mij dwingen om onder ogen te zien dat de inzet van criminele burgerinfiltranten soms de enige weg kan zijn om dergelijke misdrijven te voorkomen…’.

In 2003 liet de toenmalige minister van Justitie Donner per brief aan de Tweede Kamer weten dat de inzet van criminele burgerinfiltranten in uitzonderlijke gevallen mogelijk zou moeten zijn. Door beide ministers werd de deur hiermee op een kier gezet om de inzet van criminele burgerinfiltranten in het kader van de bestrijding van terrorisme toe te staan.

In februari 2010 zond minister Hirsch Ballin bij het aanbieden van het WODC-onderzoek ‘Toepassing van undercoverbevoegdheden door politiële infiltratieteams’ een beleidsreactie aan de Tweede Kamer. De laatste alinea luidde als volgt:

‘Buiten de reeds mogelijke en in het onderzoek beschreven undercoverbevoegdheden heeft het Openbaar Ministerie aangegeven in bepaalde, zeer specifieke situaties behoefte te hebben aan een verruiming van de inzetbare opsporingsinstrumenten. Het OM is voornemens een en ander nader uit te zoeken en te beschrijven. Over dit onderwerp zal ik van het OM een notitie ontvangen waarin de overwegingen inzake een eventuele verruiming van de opsporingsinstrumenten verkend worden. Deze notitie, evenals mijn reactie hierop, zult u in de zomer van 2010 ontvangen’.

Het laat zich raden wat de minister van Justitie met deze passage bedoelde. Een minister die overigens als gevolg van de IRT-affaire aftrad.

Tot nu toe lukte het geen enkele van de genoemde ministers van Justitie een beargumenteerde onderbouwing te geven om een parlementaire discussie te openen. Ook al omdat zij deel uitmaakten van kabinetten die kort na het naar buiten brengen van deze rapporten om uiteenlopende redenen vielen.

Maar het onderwerp is weer opgepakt door het nieuwe kabinet. Minister Opstelten bekijkt samen met het Openbaar Ministerie deze dagen de mogelijkheden.

De minister heeft op woensdag 27 april de Kamer toegezegd in het najaar de Kamer te informeren of hij van mening is dat de burgerinfiltrant weer moet worden toegestaan.

In de afgelopen jaren heeft de gezagsbreuk tussen justitie en politie zich in belangrijke mate weten te herstellen. Het is duidelijk dat het vertrouwen is gegroeid. Niet in de laatste plaats doordat bijzondere opsporingsmethoden wettelijk zijn bepaald. Vreemd is nog wel de ‘staatsrechtelijke dwaling’ waar het gaat om de motie-Kalsbeek/Jaspers. Dit blijkt overigens ook uit een vonnis van de rechtbank te Amsterdam uit 2001, waarin zij stelt dat zij zich:

‘… niet gebonden acht aan een in de Tweede Kamer aangenomen motie, indien die motie niet is gevolgd door wetgeving op dat punt. Zulke wetgeving is tot op heden uitgebleven’.

De wens om te komen tot een openbaar debat is naar ons idee noodzakelijk. Het is een controversiële opsporingsmethode die alleen onder strikte voorwaarden en in bijzondere omstandigheden kan worden uitgevoerd. Stuurbaarheid, controleerbaarheid, betrouwbaarheid en veiligheid zijn daarbij de sleutelwoorden. Maar ook het vertrouwen van de politiek in justitie en politie om dit te organiseren en te borgen is onontbeerlijk. Noodzakelijke voorwaarde hiervoor is dat voor- en tegenstanders, politici, beleidsmakers, officieren van Justitie, recherchebazen, rechercheurs en wetenschappers zich mengen in dit debat. Waarom zouden we burgerinfiltranten wel/niet inzetten? Welke argumenten kunnen worden aangevoerd en hoe hard is de onderbouwing hiervan? Zijn de schaduwen van Van Traa wel of niet verdwenen? Wat vindt u?

 

Eén reactie op “Moet criminele burgerinfiltratie weer tot de mogelijkheden behoren?

  1. In het verleden werd de Burger Infiltrant aan de kant gezet als ze hem niet meer nodig hadden.
    En tot op heden ontkennen ze dat hij is ingezet.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *